In dit beroemde dialoog laat Cicero Cato de Oudere aan het woord over ‘de kunst van het ouder worden’. Hoewel het officieel een dialoog heet, kan het beter beschreven worden als een monoloog van Cato, waarbij slechts tijdens de opening ruimte is voor de twee andere sprekers Scipio Africanus en Gaius Laelius Sapiens.

De structuur van de monoloog bestaat uit vier weerleggingen van de vier hoofdredenen waarom aangenomen wordt dat ouderdom iets ellendigs is.

De argumenten luiden:

  • Ouderdom ontzegt ons activiteiten
  • Ouderdom verzwakt ons lichaam
  • Ouderdom zorgt er voor dat we bijna alle genoegens kwijtraken
  • Ouderdom brengt de dood dichterbij

Op iconische wijze weet Cicero in de derde weerlegging zijn onafgebroken afkeer jegens het epicurisme te etaleren. Bijvoorbeeld wanneer hij Archytas parafraseert:

Stel je voor dat iemand in de greep is van een hevig lichamelijk genot, zo groot als een mens maar kan voelen. Dan is het toch voor iedereen glashelder dat zo iemand voor de duur van dat plezier niets voor elkaar kan krijgen met zijn geest, zijn verstand en zijn denkkracht? Daarom is niets zo verderfelijk als genot. Als het immers heviger was en langer duurde zou alle licht van de geest doven!

In het rijk van het genot houdt deugd onmogelijk stand.

Cato Maior volgens Cicero

Tegenover genot en begeertes staan bij Cicero altijd het verstand en deugden. Zie bijvoorbeeld deze twee voorbeelden:

“Ja, ik ben de oude dag buitengewoon dankbaar, want die heeft mijn gretigheid naar goede gesprekken vergroot, en die naar eten en drinken weggenomen.”

“Nee, in het rijk van het genot houdt deugd onmogelijk stand.”

Ouderdom brengt dus volgens Cicero geen fnuikend gebrek aan geneugten, maar juist een verminderd risico op de bedwelmende werking van de begeertes.

Ook de andere weerleggingen worden om Ciceroniaanse wijze bij Cato in de mond gelegd. Veel verwijzingen naar belangrijke (toen al) legendarische Griekse en Romeinse generaals, dichters en denkers.

Midden in het betoog schept Cato nog ruimte voor een hoofdstuk over zijn grote passie ‘landbouwkunde’ (zie zijn bekende boek De Argi Cultura). In deze passage vergelijkt hij het boerenbestaan met het leven van een wijze. Dit hoofdstuk raakte een fijne snaar bij mij, omdat ik ook een groot liefhebber van de natuur ben en overtuigd ben van de waarde die het ons kan brengen.

Het boek wordt afgesloten met een meer spiritueel hoofdstuk over de dood en de verdere bezigheden van de ziel na het afsterven van het lichaam.

Al met al een erg fijn boek om te lezen en een heerlijk document in de traditie van het Romeins humanisme; een combinatie van hoge idealen en fraai woordgebruik. Zoals de vertaler dr. Vincent Hunnink het beschrijft: “De nadruk op karakterdeugden en goed handelen, op waardige bezigheden en beschaafde omgangsvormen, op respect voor de traditie en het belang van natuurlijk gezag.” Cicero vat het zelf samen door te stellen dat de twee beste wapens tegen de ellende van de oude dag de vrije kunsten en de beoefening van de deugden zijn.

Alleen al om het bijbrengen van die waarden zou dit boek tot de verplichte kost moeten behoren.