- Written by: Willem Elsschot
- Published in 1923/1938
- 211 pages
- Rating: ❤️❤️❤️❤️❤️
Lijmen / Het Been is de dubbelroman die als een van de bekendste werken van de grote Vlaamse schrijver Willem Elsschot geldt. Het is een vertelling over de burgelijke, volgzame Laarmans die door de doortrapte Boormans onder de vleugel genomen wordt en klaargestoomd wordt voor een frauduleus bestaan als reclameman/magazine-directeur.
Dat is vooral waar het eerste deel Lijm over vertelt. De schimmige avonturen van de directeur van een tijdschrift zonder werknemers en oplages van honderduizenden stuks.
Het is goed om te weten dat achter het pseudoniem Willem Elsschot de naam van de succesvolle zakenman Alfons de Ridder schuil gaat. Het schijnt dat hij Willem Elsschot gebruikte om in het reine te komen met zijn daden als zakenman. Zodoende kun je Laarmans en Boorman zien als twee kanten van de zelfde persoon, namelijk Alfons de Ridder/Willem Elsschot.
Dit in achtnemend is met name het tweede deel van het verhaal ‘Het Been’ interessant om te lezen. In Het Been komt de wroering van Boorman aan bod en alle acties die hij onderneemt om uit zijn gewetensnood te ontsnappen. Met name in dit deel is de dualiteit tussen Laarmans en Boorman interessant om te lezen. Waar Boorman zijn schuld erkent en omarmt, loopt Laarmans ervoor weg en legt hij de volledige schuld van al voorvallen bij Boorman.
Hoewel Willem Elsschot zich schijnbaar identificeerde als atheist, neemt rol de Katholieke kerk zowel in het verhaal en de symboliek van het boek toch een noemenswaardige rol. In Het Been is het uiteindelijk de pastoor die de oplossing biedt voor de schuldgevoelens van Boorman en dan is het Laarmans die optreed als Petrus wanneer hij Boorman driemaal lafhartig verraadt.
Het einde van het boek is echter bitterzoet, want het blijkt dat Boorman, kwijtgescholden van schuldgevoelens, zijn frauduleuze activiteiten zonder problemen vervolgd, terwijl Laarmans met een bevlekte lei terug in zijn arbeidersbaantje op de scheepswerf eindigt. Zo kan het boek door sommigen dus ook gelezen worden als:
‘Je hebt het, of je hebt het niet. En als je het niet hebt, dan zul je het ook niet krijgen, maar als je het reeds hebt, dan kun je gerust zijn, dan zul je het ook niet verliezen.’
Hoewel ik betwijfel of dat echt Elsschots bedoeling was.
Elsschot wordt altijd geroemd om zijn zakelijke, moderne stijl, zeker voor de tijd waarin hij schreef (1923) en dit boek vormt daar geen uitzondering op. Het leest erg makkelijk, zonder het hoge literaire niveau te verliezen. Ik ben namelijk van mening dat het een veel groter taalbeheerings vergt om de kern te raken in een literaire beknoptheid, dan wanneer men hiervoor vele alineas aan uitweiding nodig heeft. Als zakelijke reclameman was Alfons de Ridder/Willem Elsschot echter reeds zeer bedreven in deze manier van schrijven, wat zich heel mooi in zijn literatuur vertaald.
Twee voorbeelden van Boormans lessen in zakendoen:
“Denk er om dat ik beslag op u leg als commissaris,” riep het helse wijf ons nog na, waarop Boorman iets terugschreeuwde van “misschien”, “later”, “vrijblijvend” en “eventueel”, en de poort achter ons dichtsloeg.
‘Hier heb je twintig sigaren en honderd frank, want geld maakt recht wat krom is.’
Passages die Laarmans’ innerlijke strijd beschrijven:
“Het nieuwe treffen met dat mens heeft niet alleen het einde van mijn directeurschap ingeluid en mij als een dor blad tot in de vluchthaven van deze monsterachtige fabriek geblazen, maar ik ben er bovendien tot nadenken door gebracht. Ik ben mij gaan afvragen of al onze daden en gedachten niet achter ons aan wandelen, of zij niet een deel van ons zijn, ons gevolg, onze hovelingen, waarvan de stoet aangroeit naar gelang wij zelf slinken, die wij evenmin negeren kunnen als onze vleselijke kinderen en die misschien fluisterend nablijven, lang nadat wij zelf tot stilte gebracht zijn.”
“Het werd nu stil rond het been en ik begon te hopen dat het langzamerhand door het zwavelzuur van de tijd zou worden opgelost.”
“Nu de studie voorgelezen was, voelde ik mijzelf een grote nul. En de nabijheid van die zwarte mensen, die hard werkten voor hun brood, hinderde mij geweldig. Om mij een air te geven, liep ik dus statig op de fotograaf toe en vroeg hem losjes of het marcheerde.”